12/05/2020,

Mandolinespeler Tony (82): ‘Ik heb mooie muziek gespeeld als mijn vader begraven is’

Een toevallige ontmoeting met Tony B., een 82-jarige mandolinespeler uit Berchem, leidde tot een uniek levenstestament. Ook in de bizarre tijden van vandaag volgt hij de muze van zijn instrument en roept hij terloops op om vooral trouw te blijven aan jezelf én aan je partner.

‘Als jongetje van een jaar of zes vond ik thuis op zolder een oude banjo van mijn broer. Hij gebruikte die niet meer doordat hij toen in Frankrijk was, op de vlucht voor de Duitsers. Hij had namelijk gehoord dat zij jonge gasten aan het rekruteren waren voor het leger. Het was het jaar 1944. Ik wou die banjo leren bespelen want ik had iemand dat zien doen in het eerste leerjaar.’

Koninklijke muziekkapel

‘Die banjo bleek stuk te zijn want het vel was kapot. Op school hebben ze die voor mij kunnen maken. Daar gaven ze namelijk van vier uur tot half zes muziekles na de gewone lessen. Thuis heb ik nooit gezegd dat het om muzieklessen ging. Mijn vader was namelijk krijgsgevangen genomen en mijn mama had dus meer dan genoeg aan haar hoofd. We zaten midden in de oorlog. Nadien kwam ik al snel in een échte muziekschool terecht omdat ik een vrij muzikaal gehoor had. Ik kon gemakkelijk een tweede of derde stem zingen op een liedje.’

‘Toen de selectietest kwam, was ik erbij’

‘Als ik dan een jaar of tien was, zat ik ook in het kerkkoor van het Heilig Sacrament in de Groenenhoek (wijk in Berchem, red.). Zo bleef ik oefenen en rolde ik de muzikale wereld in. Twee jaar later kwam er een gepensioneerde commandant van de Koninklijke muziekkapel van de Gidsen naar de muziekschool om muzikanten bijeen te sprokkelen voor een optreden.  Wij hadden toen zo’n veertigtal accordeonisten, een vijftigtal banjolisten en zeventigtal blokfluiters. Het probleem was dat de commandant maar acht muzikanten nodig had. Hij wou één accordeonist, drie mandolines, die blokfluiten en één gitaar.’

‘Hij schreef een partituur van Wilhelm Tell van Rossini voor ons om te oefenen, een partituur die ik nog steeds heb. Die had hij geschreven in functie van de mandoline, het instrument dat ik bespeelde. We kregen een maand tijd om te oefenen vooraleer de test plaats zou vinden. Ik vroeg de pastoor of hij in de kerk geen pupiter (statief waar je een partituur oplegt, red.) had staan waar ik buitenshuis mee kon oefenen. We woonden aan een spoorweg waar om het uur een trein voorbij reed en daar zou ik repeteren. Toen de selectietest kwam, was ik erbij.’

Partituur Wilhelm Tell ©Arnaud De Martelaere

Publieke performance

‘Decennia later, in 1986, heb ik dan de concerten van Moeder Teresa meegespeeld (op 27 september van dat jaar bracht Moeder Teresa een bezoek aan België, red.) als eerste mandolinist. Die optredens werden toepasselijk in kerken gespeeld. Daar kwam de VRT, dat toen nog de BRT was, dat opnemen. Elke muzikant zijn instrument werd in functie van de sterkte afgestemd. Al moest er bijna niets versterkt worden, want de akoestiek in zo’n kerk is ongelofelijk. Daar ben ik goed voor betaald geweest (lacht).’

‘Ook op de begrafenis van mijn eigen vader heb ik gespeeld. De pastoor van Borsbeek vroeg me toen om met hem muziek te maken om de familie ten dienste te staan op de begrafenis. Hij zou orgel spelen en ik mandoline. Hij bezorgde mij alle partituren en effectief: ik heb mooie muziek gespeeld als mijn vader begraven is. Ik had er een goede band mee. Het was een brave mens, maar wel iemand die graag alleen was. Hij werkte vaak in zijn kelder om dingen te maken. Hij zei toen altijd: ‘Manneke, ge moogt gij komen helpen, maar muziek moet ge spelen.’ Ja, hij was graag alleen. Maar als er iets te doen was, dan was hij er altijd.’

 Van mandoline naar orgel

‘Zelf heb ik in 1986 ook orgel leren spelen. Mijn vrouw zei me dat ik dat moest en dus hebben we er een gekocht. Toen kostte dat 300.000 frank, omgerekend 7500 euro. Daar had je in die tijd een auto voor. Ik ging een jaar les volgen, want na dat jaar zei mijn leraar me dat ik beter thuis kon blijven. Ik oefende namelijk drie tot vier uur per dag en dat in vergelijking met anderen die maar een uurtje per dag repeteerden. Daarom kon ik dus vrij snel en goed orgel spelen. Mensen maken vaak de misvatting dat ik dan ook goed piano kan spelen, maar er is een groot verschil tussen orgel en piano. Met de rechterhand bespeel je een orgel zoals een piano, maar met de linkerhand speel je de akkoorden van een gitaar. Met een orgel speel je geen tegenpartij en daar zit dus het grote verschil.’

‘Ik vroeg aan de mensen wat ze graag hoorden zodat ik dat kon spelen, dat is een beetje mijn sterkte’

‘En nu, vandaag, speel ik nog steeds. Vorig jaar heb ik voor een wandelclub gemusiceerd. Toen iemand dat opving, werd ik daar ook gevraagd. Ik heb dan orgel gespeeld tijdens het eten. Maar er waren ook twee keer twintig minuten wanneer ik de volle aandacht kreeg. Ik vroeg aan de mensen wat ze graag hoorden zodat ik dat kon spelen. Dat is een beetje mijn sterkte. Weet je waarom ik dat durf? Omdat die mensen bijna allemaal één voor één graag hetzelfde horen. Het is muziek die ik ook graag hoor en door en door ken, zoals bijvoorbeeld Édith Piaf. Zo kwam er iemand naar mij die me vroeg iets te spelen van Franz Léhar (Oostenrijk-Hongaarse componist en dirigent, red.), maar die heeft meer dan 150 composities gemaakt dus vroeg ik welke. ‘Gern hab’ ich die Frau’n geküsst’, zegt ze. Al lachend repliceerde ik: ‘Ja, maar ik ben geen vrouw hé!’ Alle gekheid op een stokje, natuurlijk kon ik dat spelen. Er zijn maar zo’n twintig operette-componisten. Ik ken heel dat repertoire en speel het nog alle dagen.’

In het filmpje hieronder speelt Tony ‘Et Maintenant’ van Gilbert Bécaud

Coronacrisis

 ‘Ik heb weinig moeite met de situatie waarin we nu leven. Voor de crisis waren mijn vrouw en ik elke namiddag gescheiden van tafel en bed. Zij doet haar wandel in de stad en heeft alle mogelijke hobby’s. Zo gaat ze eens naar een voordracht of naar de homeopathie terwijl ik dan ga sporten. Ik speel drie keer per week padel en evenveel keer tennis. Nu ziet de situatie er wel wat anders uit. Ik kom wekelijks een keer of vier naar dit bankje in plaats van te gaan padellen. Daarstraks heb ik een verkort traject van de Brialmontroute (fietsroute rond de fortengordel van Antwerpen, red.) gefietst, een tochtje van 35 kilometer.’

‘Mijn vrouw is ook enorm hygiënisch. Mijn vrouw gaat nu ook niet meer naar de stad omdat ze het niet wil gaan zoeken op een bus. We zijn ook salondansers. Dat is klassieke tango, quickstep, passo doble, de trage wals en rumba. Dat is echt onze dans. We deden dat samen een keer per week, maar we gaan dat waarschijnlijk nooit meer oppakken, ook niet wanneer dit allemaal voorbij is. Zie je ons ten eerste al met een mondmasker dansen? Bovendien dansen er zo’n 30 tot 40 koppels op een dansvloer van tien bij tien meter. Stel je voor dat iemand zegt dat hij een verkoudheid heeft, maar iets veel ergers heeft… Dat gaat dus wegvallen.’

‘Je moet jezelf kunnen uitschakelen en altijd aan uw levenspartner denken waar je mee samen bent.’

‘In de avond eten we wel nog altijd samen. Op restaurant gingen we sowieso al zelden omdat mijn vrouw graag heel gezond eet. Wij zijn geen vleeseters. We eten alles, behalve vlees. Vroeger heeft zij homeopathie en kruiden gestudeerd en is daar vrij diep in opgegaan. Nu heeft ze zowat alle boeken van dokter A. Vogel en kent die vanbuiten. Als ik iets mankeer weet ze meteen wat ik moet doen. Ik luister dan blindelings. Vandaar dat ik op 82 jaar nog steeds goed meekan.’

Waarden en normen

‘Veel jeugd mist discipline. Ik denk dat dat te wijten is aan de afschaffing van de dienstplicht. Daarstraks was er iemand van zestien of zeventien jaar die mij op het fietspad heeft uitgescholden voor het rot van de straat omdat ik naar hem belde. Het is daar dat de jeugd discipline mankeert.’

‘Als ik hen dan ook nog één waarde zou mogen meegeven, dan zou ik trouw zeggen. Je moet jezelf kunnen uitschakelen en altijd aan uw levenspartner denken waar je mee samen bent. Trouw draag ik het hoogste in het vaandel. Dat zou ik aan iedereen willen meegeven. Ontleed dat woord eens en schakel u eens uit en wees geen penisloper als er een mooie dame voorbijkomt. Ik heb dat niet. Geen enkele foute gedachte komt bij mij op, zelfs niet bij de allermooiste vrouw. Ik heb me daarin getraind. Ik heb moeten vechten voor mijn vrouw en nu zijn we bijna zestig jaar getrouwd.’

Tekst, foto’s en video: © Arnaud De Martelaere