Plaatsgebrek in gemeenschapsinstellingen: ‘Jongeren opsluiten is niet altijd de beste keuze’
Al lange tijd is het aantal plaatsen in de jeugdinstellingen een probleem. Het plaatstekort zorgde ervoor dat het aantal bedden steil omhoog ging in de laatste tien jaar. Toch daalde de jeugdcriminaliteit in die periode met 40 procent. Voor Magda Massoels leidt dit tot een vreemde conclusie. ‘De jeugdcriminaliteit daalde en het aantal plaatsen ging steil omhoog. En toch voelt het alsof er plaats te weinig is’, stelt ze verbaasd.
Wanneer minderjarigen een ‘als misdrijf omschreven feit’ plegen, kan de jeugdrechter kiezen om hen niet in een reguliere gevangenis, maar wel in een jeugdinstelling te plaatsen. We spraken met Magda Massoels, afdelingshoofd van deze instellingen binnen het agentschap Opgroeien dat zich richt tot alle kinderen van min negen maanden tot 25 jaar. Zelf is ze verantwoordelijk voor de zes campussen van deze instellingen in Vlaanderen. Massoels geeft aan waar het probleem precies ligt en dat is volgens haar niet het plaatsgebrek.
Meer plaats, minder criminaliteit
Hoewel het aantal plaatsen steeg en de criminaliteit daalde, is er nog altijd te weinig plaats in de jeugdinstellingen. Voor Massoels is het daarom duidelijk dat het plaatsgebrek niet bij de opvangcapaciteit ligt, maar wel bij de manier waarop de plaatsen worden ingezet: ‘Ook al zijn er heel wat zinvolle alternatieven, toch zien we nog te veel een reflex naar die geslotenheid. Als je een jongere niet opsluit, voelt het alsof er straffeloosheid is’, zegt ze. Vooral de onzichtbaarheid van alternatieve, ambulante maatregelen is waar het schoentje wringt.
‘Als je een jongere niet opsluit, voelt het alsof er straffeloosheid is’
Wanneer de jeugdrechter een jongere niet meteen opsluit, duurt het vaak weken voordat de ambulante maatregelen starten. Dat zijn maatregelen zoals een leerproject of een intensieve opvoedende begeleiding. Ze volgen op de feiten, maar vinden niet in geslotenheid plaats. Massoels geeft aan dat de coronamaatregel rond het ‘kortverblijf’ in de gemeenschapsinstellingen daarin een tussenvorm creëerde. ‘Dat is voor jongeren waarvoor ambulante maatregelen wel kunnen, maar waar die zichtbaarheid van de straf en een snelle opstart twee voorwaarden zijn.’ In die situatie blijven jongeren veertien dagen in de groep ‘kortverblijf’. Tijdens het verblijf starten onmiddellijk de ambulante maatregelen. ‘Zo maken we eigenlijk een versnelde doorstart voor een aantal jongeren en zo zorg je ervoor dat het gevoel van straffeloosheid verdwijnt’, legt Massoels uit.
Wanneer een jongere feiten pleegt, kan de rechter er dus voor kiezen om de minderjarige in een gesloten instelling te plaatsen. Die maatregel is momenteel gebaseerd op de oude jeugdbeschermingswet van ’65 waardoor er nood is aan vernieuwing. ‘Op dit moment is de wetgeving een allegaartje om à volonté naar maatregelen te grijpen’, vertelt Magda Massoels. ‘Jongeren weten daardoor na een tijd niet meer waarom ze hier zitten.’
Een nieuw decreet jeugddelinquentie
In de afgelopen jaren werd er hard gewerkt aan een nieuwe wetgeving. Op 1 september 2019 ging het nieuwe decreet rond jeugddelinquentie al gedeeltelijk van start. De artikelen rond de gemeenschapsinstellingen zullen in 2022 in werking treden. Dat decreet kan transparantie en duidelijkheid geven over wie er in het systeem van gemeenschapsinstellingen terechtkomt en dat is waar volgens Massoels de oplossing ligt. ‘We moeten stoppen met plaatsen bij te bouwen en ervoor zorgen dat aan de voordeur de juiste jongeren binnenkomen. Het eerste wat je je daarvoor moet afvragen is: hoe groot is de kans op herval?’
Een risicotaxatie kan die vraag beantwoorden. Enkel de jongeren die daar hoog op scoren, zullen nog in de gemeenschapsinstellingen terecht komen. ‘Op dit moment mag iedereen binnen,’ vertelt Massoels. ‘Daar moeten we mee stoppen.’ Voor haar is het enerzijds belangrijk dat enkel de jongeren binnenkomen die door een gesloten maatregel geholpen worden. Anderzijds is het belangrijk dat jongeren niet te lang in opsluiting moeten blijven. ‘We moeten de duur van die geslotenheid afbouwen, want dat heeft veel negatieve effecten’, benadrukt ze. ‘Als je de bijwerkingen niet onder controle houdt, is het medicijn erger dan de ziekte.’
‘Soms is de beste reactie op jeugddelinquentie niets doen, zou je kunnen zeggen’
Wanneer een jongere onder dit nieuwe decreet in een gemeenschapsinstelling wordt geplaatst, zal er dus in de eerste weken een risicotaxatie volgen. ‘Meer dan de helft van de jongeren die bij ons binnenkomen, kunnen ook met een ambulant alternatief verdergaan.’ Dat kan wanneer de jongere een laag of medium risico vormt op recidive, de kans op herval. Bovendien moet hij voldoende beschermende factoren in zijn leven hebben, zoals een beschermende omgeving. Als dat het geval is, krijgt de rechter het advies om die jongere zo snel mogelijk terug naar huis te sturen met alternatieve maatregelen.
Het wetenschappelijk model waarop die taxatie zich baseert, is het RNR- (Risk-Need-Responsivity) Model van Andrews en Bonta. ‘Samen met het Good Lives Model van Tony Ward vormt het de basis van ons handelen’, licht Massoels toe. ‘Bovendien heeft elk individu zijn eigen ‘beste’ traject: criminaliteit piekt op zeventienjarige leeftijd, maar zwaar reageren is niet altijd de beste keuze. Soms is niets of weinig doen veel effectiever. Om dat te weten, moet je onderzoek doen in de eerste weken: dan pas weet je welke maatregel het beste past’, besluit Massoels.
Voldoende plaats
Wanneer Magda Massoels alle elementen op een rij zet, is ze ervan overtuigd dat er wel voldoende plaats is. ‘Alleen moeten we monitoren of de juiste jongere op de juiste plaats zit’, benadrukt ze. Het creëren van extra plaatsen is volgens Massoels slechts een tijdelijke symptoombestrijding. Om tot een structurele oplossing te komen voor het plaatsgebrek bestaat de oplossing uit twee delen. ‘Zorg enerzijds voor een filter aan de voordeur en anderzijds voor een kortere periode in opsluiting’, concludeert Massoels. ‘Daarvoor geeft het nieuwe decreet jeugddelinquentie een aantal handvatten.’
Tekst en illustraties: © Jasmien Geivers, foto’s: © Florian Van Eenoo in opdracht van Opgroeien